Читаем Minoes полностью

‘Je schreef op school altijd zulke prachtige opstellen,’ zei meneer Smit. ‘Ik dacht wel dat je het ver zou brengen. Ja, je schrijft erg goed.’

‘Weet u niets nieuws?’ vroeg Tibbe.

Meneer Smit keek hem een beetje beledigd aan. ‘Ben je \o verwaand geworden?’ vroeg hij. ‘Als ik tegen jou zeg: Je schrijft zo goed, dan vraag je: weet u niks nieuws... dat is niet aardig van je.’

‘O, maar dat bedoel ik niet,’ riep Tibbe met een kleur. Hij wilde gaan uitleggen wat hij bedoelde maar hij stopte. Vlakbij was een woedend geblaf. Ze keken allebei op. Een grote herdershond rende als een razende achter iets aan. Ze konden niet goed zien wat dat iets was. Het verdween tussen de geparkeerde auto’s en de hond stoof erachteraan. Onmiddellijk daarna was er een hevig geritsel in de hoge iep die daar stond.

‘Kat,’ zei meneer Smit. ‘Kat is in boom geklommen.’

‘Was het wel een kat?’ zei Tibbe. ‘Het was zo groot. En het fladderde een beetje, ‘t Leek meer een grote vogel. Een ooievaar of zo.’

‘Je hebt geen rennende ooievaars,’ zei meneer Smit.

‘Nee, maar het fladderde. Welke kat fladdert er nou?’

Ze gingen kijken.

De hond stond onder de boom en blafte woedend naar boven.

Ze probeerden te zien wat daar boven tussen die takken zat. Maar de kat zat helemaal verscholen. Als het een kat was.

‘Hier komen Mars!’ De hond werd geroepen. ‘Mars/ Hier!’

Er kwam een meneer aan met een hondelijn. Hij maakte de lijn aan de halsband vast en begon te trekken.

‘Grrr...’ zei Mars. Hij liet zich meesleuren met vier stijve poten over het asfalt. Tibbe en meneer Smit bleven nog even staan turen naar boven. En nu zagen ze iets, daar heel hoog tussen de nieuwe blaadjes.

Een been. Een been met een mooi bewerkte kous en een lakschoen.

‘Mijn hemel, het is een dame,’ zei meneer Smit.

‘Hoe bestaat het,’ zei Tibbe. ‘En zo hoog. Hoe komt ze daar zo gauw in?’

Nu kwam er ook een hoofd te voorschijn. Een angstig hoofd met grote bange ogen en een heleboel rood haar.

‘Is ie weg?’ riep het hoofd.

‘Hij is weg! Komt u maar!’ riep Tibbe.

‘Ik durf niet,’ klaagde de juffrouw. ‘Het is zo hoog.’

Tibbe keek om zich heen. Vlakbij stond een bestelwagen.

Behoedzaam klom hij op het dak van de auto en strekte z’n hand zo ver mogelijk uit. De juffrouw begon op handen en voeten naar het uiteinde van haar tak te kruipen. Toen liet ze zich zakken naar een lagere tak en greep Tibbes hand.

En nu bleek ze geweldig lenig te zijn. Met een sprong was ze op het dak van de wagen en met een volgend hupje stond ze op straat.

‘Mijn koffertje is gevallen,’ zei ze. ‘Ligt het hier nog ergens?’

Meneer Smit raapte het voor haar op. Het lag in de goot. ‘Alstublieft,’ zei hij. ‘En uw mantelpakje is een beetje vuil geworden.’

De dame klopte het stof en het groen van haar rok en zei: ‘Het was ook zo’n grote hond... Ik kan het niet helpen, ik moet de boom in als er een hond aankomt. Nog wel bedankt.’

Tibbe wilde haar tegenhouden en iets vragen, want ineens dacht hij aan zijn stukje... dit was toch wel iets bijzonders om over te schrijven.

Maar hij aarzelde net iets te lang. Hij was weer te verlegen. En daar ging ze met haar koffertje.

‘Wat een merkwaardige dame,’ zei meneer Smit. ‘Ze leek op een kat.’

‘Ja,’ zei Tibbe. ‘Ze leek ontzettend op een kat.’

Ze keken haar na. Ze ging een hoek om.

Ik kan haar nog inhalen, dacht Tibbe. Hij liet meneer Smit achter zonder goeiendag te zeggen en hij holde het laantje in waar hij de juffrouw had zien verdwijnen. Daar liep ze nog. Hij zou haar vragen: ‘Pardon mevrouw, hoe komt het dat u zo bang bent voor honden en hoe kunt u zo snel in een boom klimmen...’

Maar ineens zag hij haar niet meer.

Was ze ergens naar binnen gegaan? Maar juist in dit stukje laan waren geen deuren. Enkel een heel eind hek met daarachter een tuin. En er was geen poortje door het hek; ze moest tussen de spijlen door gekropen zijn. Tibbe loerde door het hek in de tuin. Gazon en struiken. Maar geen juffrouw.

‘Ach, ze is natuurlijk toch ergens een deur ingegaan,’ zei Tibbe. ‘Ik heb verkeerd gekeken. En het gaat harder regenen. Ik ga naar huis.’

Onderweg kocht hij twee gebakken visjes en een zak peren voor z’n avondeten. Tibbe woonde op een zolder. Het was een erge leuke zolder met een grote kamer waar hij woonde en sliep. Verder was er nog een keukentje, een douchehok en een stukje rommelzolder. Hij moest erg veel trappen op, maar als hij eenmaal boven was, keek hij uit over een heleboel daken en schoorstenen. Zijn grote grijze kat Fluf zat op hem te wachten.

‘Je ruikt de vis,’ zei Tibbe. ‘Kom mee naar de keuken dan gaan we de visjes schoonmaken en opeten. Je krijgt een hele, Fluf. En misschien is het wel de laatste keer dat ik vis kan kopen. Want morgen word ik ontslagen. Morgen lig ik eruit, Fluf. Dan verdien ik geen cent meer. Dan moeten we samen gaan bedelen.’

‘Mriauw,’ zei Fluf.

Tenzij ik vanavond nog een stukje nieuws kan schrijven,’ zei Tibbe. ‘Maar daar is het nu te laat voor.’

Hij sneed brood en zette thee. Hij at in de keuken, samen met Fluf. En daarna ging hij in z’n kamer zitten, achter de schrijfmachine.

Перейти на страницу:

Похожие книги

Болезни собак
Болезни собак

Незаразные болезни среди собак имеют значительное распространение. До самого последнего времени специального руководства по болезням собак не имелось. Ветеринарным специалистам приходилось пользоваться главным образом переводной литературой, которой было явно недостаточно и к тому же она устарела по своему содержанию (методам исследований и лечения) и не отвечает современным требованиям к подобного рода руководствам. Предлагаемое читателю руководство является первым оригинальным трудом на русском языке по вопросу болезней собак (незаразных). В данной книге на основе опыта работ целого ряда клиник сделана попытка объединить имеющийся материал.    

Василий Романович Тарасов , Елена Ивановна Липина , Леонид Георгиевич Уткин , Лидия Васильевна Панышева

Домашние животные / Ветеринария / Зоология / Дом и досуг / Образование и наука